toon menu
sluiten
zoek
Juryrapport 2007
 

Wie is de grootste Nederlandse essayist aller tijden? Temidden van alle canon-voorstellen, Top Honderd-overzichten en cultuurkwissen die een mens dezer jaren om de oren vliegen, is dat helemaal niet zo’n merkwaardige vraag.

Wie is de grootste Nederlandse essayist aller tijden? Temidden van alle canon-voorstellen, Top Honderd-overzichten en cultuurkwissen die een mens dezer jaren om de oren vliegen, is dat helemaal niet zo’n merkwaardige vraag. Maar hij is niet zo gemakkelijk te beantwoorden. Dezelfde vraag in Frankrijk gesteld zou moeiteloos tot de naam van Michel de Montaigne voeren, in Engeland vermoedelijk tot die van Sir Francis Bacon. Maar in Nederland? Wij hebben onze cursiefjesschrijvers (Justus van Effen en Samuel Falkland), onze columnisten (Simon Carmiggelt en Renate Rubinstein), onze schrijvende reizigers (Louis Couperus en Cees Nooteboom) en onze beschouwende romanschrijvers (Simon Vestdijk en W.F. Hermans). Maar de pure essayistiek à la Montaigne heeft in ons land nooit zo’n spectaculaire navolging gekregen. Nederlandse literaire overzichtswerken besteden dan ook zelden uitvoerig aandacht aan het genre. Hugo Brems behandelt het essay bijvoorbeeld bepaald stiefmoederlijk in zijn literatuurgeschiedenis Altijd weer vogels die nesten beginnen, en in het boek Lezen etcetera. Gids voor de wereldliteratuur van Pieter Steinz komt de naam Montaigne zelfs helemaal niet voor.

Nu wil het geval dat het essay van oorsprong ook niet zo’n spectaculair literair genre is. Alles wat je ervoor nodig hebt, zoals een bezoek aan de beroemde toren van Montaigne ons kan leren, is een werkkamer en een schrijftafel, naast een behoorlijke belezenheid, helder kunnen denken en een uitmuntend stijl. De schrijver die misschien nog het meest in aanmerking komt voor het predikaat ‘Grootste Nederlandse essayist aller tijden’ is Busken Huet. Maar zelfs een oppervlakkige kennismaking met diens werk leert dat hij uit een totaal ander hout gesneden was dan Montaigne. Busken Huet ging te keer tegen de wereld, tegen het Nederland van zijn tijd, tegen het Hollandse literaire klimaat. Montaigne observeerde, overwoog en probeerde zijn waarnemingen en interpretaties vorm te geven in zorgvuldig opgebouwde reflecties. Het Nederlandse essay in de traditie van Busken Huet heeft altijd iets kritisch, iets polemisch, iets pamflettistisch, zoals in onze tijd het werk van Karel van het Reve, Gerrit Komrij en Hugo Brandt Corstius illustreert. Het Franse essay in de traditie van Montaigne is meer filosofisch van aard, meer bespiegelend, meer autobiografisch. Natuurlijk zijn er uitzonderingen, zoals het werk van de Jan Hanlo essayprijs-winnaar 2005 Rudy Kousbroek, die al jaren beide scholen gelijkelijk virtuoos beoefent.

Deze grondtrekken van de Nederlandse essayistische traditie van Busken Huet brengen overigens nog niet per definitie met zich mee dat hedendaagse essayisten zich tot de grote vraagstukken van onze tijd wensen te verhouden. Uit de stapel van 69 inzendingen voor de Jan Hanlo essayprijs 2007 die de jury had te beoordelen komt het beeld naar voren van een essayistiek die vooral zicht biedt op beeldende kunst en literatuur. En poëzie. Veel poëzie; het lijkt alsof er bijna geen gedicht gepubliceerd wordt of er wordt ook een essay aan gewijd. Maar een venster op de wereld biedt de Nederlandse essayistiek lang niet altijd. De zeldzame keren dat er over politiek of over maatschappelijke zaken wordt geschreven, gaat het over Nederland en Nederland alleen, en lijkt het de journalistiek te zijn die de essayistische agenda bepaalt. Dat betekende in de afgelopen periode dus een stroom boeken en boekjes over het integratievraagstuk en Nederlandse moslims. Boeken ook over de Nederlandse identiteit, die zich duidelijk ergens in de buurt van onze navel bevindt. In al deze boeken over Nederland speelt wat er gebeurt in de rest van Europa geen rol, laat staan wat er op andere continenten aan de hand is. Het lijkt of schrijvers en uitgevers, mét Nederland, de deuren stevig dicht hebben gedaan. Het straatrumoer blijft beperkt tot de eigen straat. Internationale politiek, mondiale vraagstukken, Europese geschiedenis, armoede, conflicten elders, Amerika, het Midden Oosten – in Nederland wordt er, afgaande op de boeken die wij in handen kregen, op een enkele uitzondering na niet over geschreven. Wel door journalisten. maar te zelden door essayisten. 

Verder was er onder de inzendingen een uitzonderlijk groot aantal pamfletten. Sommige daarvan maakten op de jury meer indruk dan andere, maar hoewel het een interessant gegeven is dat de vorm van het pamflet in korte tijd kennelijk zo’n gewild genre is geworden, raakten de juryleden onvoldoende onder de indruk van de literaire kwaliteiten van dit nieuwe pamflettisme in de Nederlandse essayistiek. De meeste pamfletten zijn toch eerder uitgewerkte opinie-artikelen, die omstandig een bepaald subjectief gelijk trachten te onderbouwen en uit te werken, dan dat zij zich in opzet en stijl kunnen handhaven ten opzichte van de essayistische literatuur die de jury te beoordelen had.

De opdracht die deze keer aan de inzenders van de Jan Hanlo Essayprijs Klein was meegegeven luidde om een essay van maximaal 2500 woorden te schrijven over het onderwerp ‘De stad en ik’. Dat thema, ontleend aan een vraaggesprek tussen Adriaan Morriën en Jan Hanlo, was een poging om aankomende en meer gevestigde essayisten te verleiden de straat op te gaan. Dat hebben dan ook een 40-tal inzenders gedaan, wier werk de jury op geanonimiseerde basis te beoordelen kreeg. Uit de ingezonden essays rijst een behoorlijk pessimistisch wereldbeeld op. De meeste inzenders vonden de steden van hun jeugd een stuk leefbaarder dan de steden van vandaag. Het cultuurpessimisme bloeit onder de inzenders: verplatting, commercialisering, hangjongeren – het wordt er niet beter op in de stad. Het thema ‘De stad en ik’ nodigde kennelijk toch meer uit tot mijmeren dan tot reflecteren, meer tot herkauwen dan om op zoek te gaan naar nieuw voedsel.

Des te krachtiger staken de twee inzendingen daar boven uit die de jury besloot te nomineren. De ene, getiteld ‘Twaalfduizend voet boven Dubai’, bleek geschreven door Arjen van Veelen. Het is een zeer vlot geschreven, volkomen áf stuk dat reisbeschrijving op een gewiekste manier mengt met bespiegelingen over moderne steden en jonge generaties. De auteur poneert bijna ‘en passant’ een stelling over achteloosheid en onthechtheid, over de ‘contextloze grootheid’ van twintigers en de plekken waar ze zich graag bevinden. Als zodanig is het stuk een prima huwelijk - of beter: one night stand - tussen vorm en inhoud. En deze inzending bleek verrassend genoeg nog een andere vorm van achteloze onthechtheid te demonstreren: de auteur blijkt een man terwijl de vertelstem een vrouw is.

De tweede inzending die verdiende genomineerd te worden voor de Jan Hanlo Essayprijs Klein was het essay ‘Een coyote in de volkstuin’, dat van de hand bleek te zijn van Jan-Hendrik Bakker. De auteur van dit stuk heeft veel te danken aan het prachtige kunstwerk dat hij in zijn tekst beschrijft, maar dat neemt niet weg dat hij dat kunstwerk ook prachtig weet te beschrijven en het perfect weet te benutten voor zijn essay over de relatie cultuur/natuur, stad/platteland. De auteur slingert heen en weer tussen abstracte begrippen en persoonlijke anekdotes. Hij weet alle lijntjes uiteindelijk samen te knopen in de beschrijving van de installatie van François Confino waar de titel naar verwijst. Aldus slaagt hij erin de tegenstelling tussen kunst en wildernis in menselijke termen zo te beschrijven dat het inzicht van de lezer in deze dichotomie werkelijk wordt verdiept. Daarmee heeft Jan-Hendrik Bakker in de ogen van de jury het opgegeven thema uitmuntend naar zijn hand gezet. Het is dan ook aan hem dat de jury de Jan Hanlo Essayprijs Klein (bestaande uit een bedrag van € 1.500,- en een onderscheiding) wil toekennen.

Voor de Jan Hanlo Essayprijs Groot heeft de jury drie boeken als kanshebbers voor de prijs gekozen: De neef van Delvaux door Nicole Montagne, Zapdansen door Roel Bentz van den Berg en Straatsofa van Dirk van Weelden. Dames eerst en daarna de beide mannelijke genomineerden in alfabetische volgorde.


Men kan moeilijk volhouden dat het in Nederland hoog tijd werd voor een bundel essays over de schilders Jakub Schikaneder en Christian Schad of over de schrijvers Ernst Weiss en Wilhelm Genazino. Het is dan ook een groot compliment aan Nicole Montagne dat haar boek De neef van Delvaux zo’n enorm appèl op de lezer doet. De interessante tegenstelling die zich daarbij voordoet is dat wat zij aan de orde stelt berust op zeer persoonlijke voorkeuren en interesses en dat zij er tegelijkertijd in slaagt haar onderwerpen op de meest aanstekelijke manier te presenteren. Daardoor voelt de lezer zich geheel en al opgenomen in de waarnemingen en fascinaties van deze auteur. Misschien komt dat ook omdat ze regelmatig verhalende technieken in haar essays toelaat, waardoor er een element van spanning mee gaat spelen. Ook het autobiografische element wordt niet geschuwd, maar zeer goed gedoseerd, zodat de auteur niet vóór haar eigen onderwerpen gaat staan. Maar het meest werkzame ingrediënt in deze essays, datgene waardoor ze zo memorabel uitpakken, is toch Nicole Montagne’s verbluffende manier van observeren en formuleren, en de interactie tussen die twee processen. Zij is iemand die heel goed kan kijken, en zorgvuldig, laag voor laag, een schilderij, een foto, een film, een beeld, een herinnering kan ontleden om daar intens verslag van te doen. Dat alles maakt De neef van Delvaux tot een bundel kunstbeschouwingen die een thematische breedte en originaliteit weet te combineren met een zeer hoog stilistisch niveau.


De bundel Zapdansen, waarin Roel Bentz van den Berg 48 van zijn essayistische stukken uit het Cultureel Supplement van NRC Handelsblad heeft gebundeld, roept bij lezing gaandeweg de vraag op: ‘Waar gaan deze stukken eigenlijk niet over?’ En wie daar over na gaat denken, komt vervolgens uit bij de vraag: ‘Wat zijn dit eigenlijk voor stukken: essays, columns, verhalen, artikelen?’ Het antwoord op de tweede vraag wordt door de auteur zelf in de titel van zijn bundel aangereikt; het zijn dansen. En daarmee is ook het antwoord op de eerste vraag gegeven. Want waar gaat dans over? Het werk van Bentz van den Berg is tegelijkertijd swingend en slepend weemoedig. Het swingt omdat Bentz van den Berg kan dwepen, misschien wel nooit zijn puberaal enthousiasme is verloren, ongeremd romantisch kan zijn. En het is traag weemoedig omdat Bentz de wereld anderzijds ziet als een decor dat elk moment kan omvallen. Hij is vaak te betrappen op misantropische zinnetjes die erop neerkomen dat de vijand de wereld even logisch in elkaar heeft gezet, maar dat elk moment de stop uit het bad of het onderste blikje uit de stapel getrokken kan worden. Tegelijk kan hij niet anders dan al schrijvend voorbij dat decor reiken, en dan uit het niets een sensatie grijpen die je herkent, maar die je nooit zo onder woorden had kunnen brengen. Net als het hondje op de cover van Zapdansen dat een frisbee in zijn bek vangt, weet ook de auteur op een gegeven moment met een bovenmachtige en superieure gedachtesprong een sensatie uit de lucht te plukken. Men moet eigenlijk beschikken over de stilistische vermogens van Bentz van den Berg om diens werk naar behoren te kunnen kwalificeren.


De bundel Straatsofa van Dirk van Weelden is een uitzonderlijke combinatie van reflectie en energie. Het boek bestaat uit 32 beschouwingen van ongelijke lengte, die alle worden voortgedreven door een nieuwsgierigheid die geen grenzen lijkt te kennen. Van Weeldens wereld is een jongensspeelkamer, maar dan voor grote mensen, en gelukkig heeft hij geen enkele last van nostalgie of zelfvertedering. Hij is alleen maar nieuwsgierig en onophoudelijk bereid zich te laten verbazen. Sterker, verbazing geeft hem vreugde en die vreugde drijft hem voort. De mooiste techniek in zijn speelkamer is voor hem de taal, die werelden opent en die vanzelf naar je toekomt, zoals hij in het laatste essay beschrijft, zodra je je openstelt voor de wereld. Van Weelden wacht niet af, maar stort zich permanent in een vrolijk soort gestoei met de wereld; hij port erin en kijkt wat dat oplevert, hij ontduikt met vreugde en snelheid de klappen die op hem afkomen en probeert met zo raak mogelijke beschrijvingen de tegenstander te overtreffen. Lectuur van Straatsofa is geen passieve bezigheid, maar geschiedt in een verhoogde staat van paraatheid, met de combinatie van onbevangenheid en gretigheid waarmee - zoals Van Weelden de Ierse schrijver Sean McCarey citeert - een kind een rommelzolder betreedt. Straatsofa is aanstekelijk door de vrije, meeslepende intelligentie die eruit spreekt, gevat in volstrekt oorspronkelijk en enerverend proza.


Dat zijn de drie nominaties voor de Jan Hanlo Essay Prijs Groot. Uit de gegeven beschrijvingen is wel duidelijk dat de jury het bij haar uiteindelijke keuze van een winnaar niet gemakkelijk had. Alledrie beoefenen deze auteurs de kunst van het essay op een uitzonderlijk hoog niveau. Nicole Montagne weet de lezer op een onvergetelijke manier haar artistieke en autobiografische binnenwereld binnen te trekken. Dirk van Weelden betoont zich een perfecte gids voor de grote buitenwereld waarin hij ons energiek voorgaat. Roel Bentz van den Berg doet in feite beide: hij maakt de wereld tot zijn wereld, en beschrijft die niet slechts, hij laat de lezer ook ten volle beleven wat zijn beschrijvingen op hun beurt teweegbrengen. Aan wie van deze drie auteurs de prijs toe te kennen, bestaande uit een geldbedrag van € 7.000,- en een trofee?

De laureaat die de jury ten slotte heeft uitverkozen laat niet alleen overtuigend zien waarom iets interessant is, deze auteur onderzoekt niet slechts met lucide kijken en schrijven wat er allemaal in de wereld te ontdekken valt, in de winnende bundel worden met de grootst mogelijke finesse essenties verwoord die voor iedereen vertrouwd zijn: flitsen, sensaties van schoonheid, ontroering, concentratie, verdriet, afweer. En die voorbijgaande, ongrijpbare zaken maakt de auteur tastbaar, met woorden. Dat beschouwt de jury als de hoogste prestatie die een essayist kan leveren en daarom komt aan Roel Bentz van den Berg voor zijn bundel Zapdansen de Jan Hanlo Prijs Groot 2007 toe.

De jury
Maarten Asscher, voorzitter
Nausicaa Marbe
Willem Otterspeer
Maartje Somers

Amsterdam, 19 september 2007

Er is ook een printversie beschikbaar.